DE GROOTSTE PREHISTORISCHE
VISWEER VAN EUROPA BIJ EMMELOORD
In 1998 diende de gemeente Noordoostpolder
bij het college van GS een bestemmingsplan in voor de ontwikkeling van
een bedrijventerrein op kavel J97 (Bedrijvenpark A6). Zowel het rijk en
de provincie als de gemeente hadden de aanwezigheid van archeologische
waarden stadium van het voorontwerp over het hoofd gezien.
Al in de jaren vijftig werden bij slootkantkarteringen op kavel gedaan.
In de jaren tachtig stond de kavel in de belangstelling van het
Instituut voor Prae- en Protohistorie van de Universiteit van
Amsterdam.
Er werden talloze grondboringen gezet. Deze brachten een geulenstelsel
en oeverwallen aan het licht. Enkele proefputjes leverden vondsten uit
de Steentijd en Bronstijd op. Een van de onderzoekers van het instituut
vond tijdens het graven van een proefputje in de jaren tachtig een
otterschedel, die tussen enkele zwerfstenen lag. Hij vond tevens twee
in de grond gedreven palen, die uit de prehistorie moesten dateren. In
het stadium van goedkeuring van de wijziging van het
bestemmingsplanwerd met de gemeente een 'gentlemans agreement'
afgesloten. Deze hield in dat de gemeente binnen de kaders van het
bestemmingsplan rekening zou houden met archeologische waarden. In 1999
gaf de gemeente Noordoostpolder aan het Archeologisch Diensten Centrum
(ADC) opdracht tot het
uitvoeren van een waarderend archeologisch onderzoek.
Dit werd in oktober 1999 uitgevoerden concentreerde zich op de
zuid-westflank van een van de oeverwallen op kavel J97. De keuze voor
de onderzoekslocatie binnen kavel J97 werd ingegeven door het karterend
onderzoek in de jaren vijftig en tachtig. De euforie was groot toen men
ineerste instantie dacht met een intacte nederzetting uit de
Swifterbantcultuurvan doen te hebben. Dit is inmiddels door
bodemkundige analyse en de
analyse van vondsten weersproken. Tijdens de laatste dagen van het onderzoek
werden in een proefsleuf die over de oeverwal tot in de geul aan de
noordoostzijde was aangelegd, tientallen in de klei gedreven palen
gevonden.
In het weekend direct na afloop van het onderzoek kwam een visfuik aan
het licht.
Het was meteen duidelijk dat de palen en inmiddels aangetroffen staken
de constructie-elementen van een visweer moesten zijn. Het onderzoek
werd vervolgens met één dag verlengd om de omvangvan de visweer te
bepalen. Hij bleek maar liefst 50 m lang en uit ca. 120palen te
bestaan; de tot nu toe grootste prehistorische visweer van Europa
was gevonden. In de periode tussen het waarderend
onderzoek van oktober 1999 en dievan maart 2000 werd op ambtelijk
niveau tussen de gemeente, deRijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek (ROB) en deprovincie overleg gevoerd. Er was consensus
over het groot cultuurhistorisch belang van de vondsten en dat behoud
'in situ' (dus in de bodem)
niet mogelijk is door het inrichtingsontwerp. Een waterpartij langs de
A6 eneen ontsluitingsweg zou het cultureel erfgoed vernietigen.
Bovendien zoude waterhuishouding ontregeld worden, waardoor de visweren
door oxidatie vergaan. Op ambtelijk niveau gaf de ROB aan dat, om voor
een rijkssubsidie voor een veiligstellende opgraving in aanmerking te
kunnen komen, de context van de visweren beter in kaart moest worden
gebracht. Hiervoor werd de omgeving van de visweren
met medewerking van amateurarcheologen verder in kaart gebracht.
Hierbij werd onder andere een tweede visweer gevonden. Uit het
hiernavolgende blijkt dat de context aanleiding is om te spreken van
archeologische vondsten van nationaal belang. De ROB heeft dit in een
ambtelijk overleg onderschreven. De nederzetting en de visweren
Aan de zuidwest- en noordoostoevers van de oeverwal op kavel J97 werden
vondstrijke lagen aangetroffen. Er werden tijdens het waarderend
onderzoek in oktober 1999 750 scherven aardewerk gevonden, ca. 3000
vuurstenen werktuigen (waaronder pijlpunten) en vuurstenen afval, ca.
1100 botten, ca. 10 benen werktuigen en ca. 1600 stenen, waaronder
maalstenen, percussiestenen, klopstenen en kookstenen. Het betreft
nederzettingsafval uit meerdere perioden, die waarschijnlijk door
overstromingen van de oeverwal zijn afgespoeld. Het waarderend onderzoek van maart 2000
concentreerde zich op de noordoostoever. De vondsten die tijdens dit
onderzoek zijn gedaan, zijn nog niet geteld. Er werden vuurstenen
artefacten, aardewerk, botten en benen werktuigen, een percussiesteen
of klopsteen, brokjes leem en mogelijke 'slakken' van metaalproductie
gevonden.
Als bijzondere vondsten zijn een complete geweistang van een edelhert
met een deel vande schedelkap (dus geen afgeworpen gewei), een schedel
van een wild zwijn of varken en een fraai exemplaar van een vuurstenen
dolk van het Scandinavische type te noemen. In de geul aan de noordoostzijde van de
oeverwal werd al in oktober 1999 een visvangstconstructie gevonden. Het
betreft een visweer. De visweer bestaat uit een scherm van palen en
staken dat in de geul gebouwd is.
In het scherm 'hingen' vermoedelijk ‚‚n of meerdere fuiken. Er is op de
laatste dag van het onderzoek een fuik gevonden. Ten tijde van gebruik
(2100-1900 v. Chr.) blokkeerde de visweer de doorgang voor vissen van
de ene zijde naar de andere zijde van de kreek. De vissen zwommen
dientengevolge in de fuik(en).
De lengte van de visweer bedraagtca. 50 m.
Hij bestaat uit ca. 120 palen met diameters van gemiddeld ca. 15 cm.
De palen zijn in ieder geval met vuurstenen bijlen, maar mogelijk ook
met een bronzen bijl aangepunt. Een paal, die tijdens het onderzoek
opgegraven is, had een lengte van meer dan 2 m. Tijdens het onderzoek
werden tevens staken teruggevonden. De palen zijn
afkomstig van de berk en de els, bomen die in broekbossen in de directe
nabijheid van de oeverwal gegroeid moeten hebben. De plattegrond van de
visweer doet vermoeden dat de visweer aan de oeverwalzijde voorzien was
van een vangkamer of een bun. In maart 2000 werd in dezelfde geul ten
noordoosten van de oeverwal en op ca. 100 m afstand van de in oktober
1999 gevonden visweer, een tweede visweer aangetroffen. Deze is ca. 40
m lang en bestaat uit ca. 30 palen met een gemiddelde diameter van ca.
15 cm. Bovendien werden op verschillende plekken concentraties van
palen en staken gevonden. De palen hebben lengtes van meer dan 1,5 m en
konden in verband met het
grondwaterpeil niet nader worden onderzocht.
De visweer die in oktober 1999 werd gevonden heeft een C14-datering
tussen 2100 en 1900 v.Chr. Uit paleogeografische reconstructies van het
landschap in deze periode mag men afleiden dat de geul waarin de
visweren staan waarschijnlijk de verbinding vormde tussen een groot
meer aan de westzijde van Emmeloord en meren ten oosten en zuidoosten
van Emmeloord. Deze 'bottleneck' was een ideale plek om bijvoorbeeld
migrerende vissen, die om te paren vanuit zee zoetwatermeren opzochten,
te vangen. De tot nu toe gedetermineerde visresten betreffen snoek,
meerval en baars. De 'economische' betekenis van het gebied rond
Emmeloord ten tijde van de Bronstijd blijkt uit de hoge dichtheid aan
Bronstijdnederzettingen en de bijzondere bronzen voorwerpen (een depot
bronzen bijlen en een bronzen lanspunt), die in het gebied zijn
gevonden.
Op de kop van de oeverwal werden tevens palen en staken gevonden. De
functie hiervan is onduidelijk. Enkelen waren aangepunt. Eén van de
palen heeft een C14-datering tussen 1100 en 950 v.Chr., de Late
Bronstijd. Een andere paal heeft een C14-datering tussen 1040 en 1180
n.Chr.! De locatie heeft dus een zeer lange bewoningsgeschiedenis. De
dateringen
duiden op de aanwezigheid van hoogveen voor het ontstaan van de
Zuiderzee. Materiaalvondsten
Een analyse van het aardewerk uit de laag met nederzettingsafval aan de
zuidwestzijde van de oeverwal wijst op meerdere culturen tussen 4500 en
1600 v. Chr. Naast aardewerk uit de Swifterbantcultuur (fragmenten van
potten met een S-profiel, versiering op de schouder, de rand en de
binnenkant van de hals), zijn er versierde aardewerkfragmenten van
Klokbekers en Wikkeldraadbekers gevonden. Tevens is er een randfragment
met naar buiten uitstaande rand gevonden en vingertopindrukken die
verticaal op de rand geori‰nteerd zijn. Deze kan in de Hilversumcultuur
gedateerd worden (Midden Bronstijd).
Het vuursteenmateriaal is zonder uitzondering gebaseerd op
afslagtechnologie. Naast het gebruikelijke afvalmateriaal (blokken,
afslagkernen en afslagen) werden afslagschrabbers, boren en priemen en
twee fraaie pijlpunten gevonden. Een van de twee pijlpunten betreft een
'driedoornspits' (een pijlpunt met schachtdoorn en weerhaken), de ander
een driehoekige vlakspits. Deze laatste is 5 cm lang. Beide pijlpunten
kunnen in de Vroege Bronstijd gedateerd worden.
Het onderzoek aan het botmateriaal is nog in volle gang. Desalniettemin
is het mogelijk om de 'trend', die uit het reeds gedetermineerde
botmateriaal volgt, te omschrijven. Onder het onbewerkt botmateriaal
wordt de grootste groep gevormd door botten van het rund. Op de tweede
plaats gevolgd door botten van het varken/wild zwijn (het onderscheid
tussen beide is op basis van het botmateriaal nagenoeg niet mogelijk).
De in grootte derde groep botten is afkomstig van het edelhert. Tevens
zijn er botten van schaap/geit, otter, bever, hond, zeearend en woelrat
gevonden. De vis- resten zijn nog niet onderzocht, maar zeker is dat
één kaakfragment van een snoek moet zijn. Verder zijn er tot nu toe
twee schedelfragmenten van mensen gevonden. Het bewerkt bot, waaronder
beitels en naalden, is hoofdzakelijk gemaakt van de middenvoetsbenen
van edelhert en schaap-geit. In één geval is een naald vervaardigd uit
de middenhandsbeen van een edelhert. Een
beitelachtig werktuig en een zeer fraaie geweihamer zijn gemaakt van
geweistangen van edelhert. Tot slot zijn een versierd stukje (vogel)bot
en een geperforeerde bevertand te noemen.
Het onderzoek aan de zaden uit twee bodemmonsters uit de laag met
nederzettingsafval is inmiddels uitgevoerd. De laag is over het
algemeen in zoetwateromstandigheden met zeer geringe invloed van
zoutwater afgezet. Naast zaden van de waterlelie duiden tevens de zaden
van waterdrieblad op een zoetwatermilieu. De vondsten van natuursteen zijn nog niet
gedetermineerd, maar het is zeker dat er maalstenen, percussie- en
klopstenen alsmede kookstenen zijn gevonden. Het onderzoek aan het
vondstmateriaal van de noordoostzijde van de oeverwal is nog niet
afgerond. Desalniettemin valt er wel het een en ander over te
vermelden. In de geul waar de visweren staan werd aardewerk gevonden
dat tot de Klokbekercultuur en Vroege Bronstijd gerekend kan worden.
Naast scherven van zogenaamde Veluwse Klokbekers werden
scherven van Bekerpotten, Wikkeldraadbekers en Wikkeldraadpotten
gevonden. De context en betekenis van enkele scherven die
waarschijnlijk een jongere datering hebben is nog niet duidelijk. Uit
de stratigrafie (bodemgelaagdheid) kan geconcludeerd worden dat de
vondstenlaag in de geul aan de noordoostzijde van de oeverwal in het
Laat Neolithicum-deVroege Bronstijd gedateerd moet worden. In
tegenstelling tot de zuidwestzijde van de oeverwal gaat het hier dus om
een beperkte tijdsperiode.
Het botmateriaal laat een numeriek overwicht zien van rund, gevolgd
door edelhert en wild zwijn/varken en bever. Kleinere aantallen botten
zijn gevonden van de otter, hond en schaap/geit. Botresten van de
woelrat en een botje van een pad kunnen als natuurlijke vermenging
worden beschouwd. Onder de vogelbotten bevindt zich een ellepijp van
een zeearend, botten van de wilde eend, de duikeend en de wilde zwaan.
Zeer opmerkelijk was de vondst van een fragment van de onder- en
bovensnavel van een roerdomp. Het botmateriaal wijst op een omgeving
met open water (denk hierbij aan de eerder genoemde meren), geflankeerd
door rietkragen (roerdomp). Een zeer opmerkelijke vondst was die van
een complete geweistang van een edelhert en een schedel van een wild
zwijn/varken.
Ook het vuursteen van de noordoostzijde van de Oevemal is Op afslag-
technologie gebaseerd. Slechts een enkele schrabber en priem/boor werd
gevonden. Het meeste materiaal betreft afval van
vuursteenbewerkingsprocessen. Datering
De nederzettingsresten die aan de zuidwestzijde van de oeverwal zijn
aangetroffen dateren uit de Swifterbantcultuur (ca. 4500-3500 v.Chr.),
Enkelgrafcultuur (ca. 2400-2200 v.Chr.), Klokbekercultuur (ca.
2200-2000 v.Chr.), Vroege Bronstijd (ca. 1800-1600 v.Chr.) en Midden
Bronstijd (ca. 1600-1400 v.Chr.). De dateringen zijn hoofdzakelijk
gebaseerd op het
aardewerk. De nederzettingsresten beslaan dus een periode van ca. twee
millennia. De vondsten van de noordoostzijde zijn in ieder geval tot de
Klokbekercultuur en Vroege Bronstijd te rekenen. Mogelijk is de laag
vervuild' met later materiaal, hoewel dit gezien de bodemopbouw in de
geul onwaarschijnlijk lijkt. De laag moet waarschijnlijk gedateerd
worden in het Laat Neolithicum en de Vroege Bronstijd.
De visweer, die in oktober 1999 is gevonden, is tussen 1900 en 2100 v.
Chr. gedateerd. Men mag aannemen dat de visweer die in maart 2000 is
gevonden ook uit deze periode stamt. Conclusie
De vondsten die aan de zuidwestzijde van de oeverwal zijn gedaan stamt
uit een verstoorde context. Het betreft een geulvulling die op de flank
van de oeverwal ligt. Ook de vondsten aan de noordoost zijde liggen in
de geulvulling op de oeverwal. Op de oeverwal zijn, behoudens enkele
paalresten, nauwelijks nederzettingsresten aangetroffen. Er mag vanuit
worden gegaan dat de top van de oeverwal in latere tijden aanzienlijk is
geerodeerd. Het materiaal in de geulen kan in principe aangemerkt
worden als afkomstig van de top van de oeverwal. Mogelijk is het
materiaal in de geul aan de noordoostzijde niet van de top van de
oeverwal 'afgegleden' (door erosie), maar daar ten tijde van de
bewoning in geworpen. Micromorfologisch onderzoek moet dit verder
uitwijzen. Door de stratigrafische positie van de vondstenlaag in de
geul aan de noordoostzijde van de oeverwal en het dateerbare materiaal
dat hier uitkomt, kan geconcludeerd worden, dat de vondsten uit het
Laat Neolithicum -- de Vroege Bronstijd dateren. In deze periode is ook
een van de visweren met behulp van de C14-dateringsmethode gedateerd.
Er doet zich hier dus de uitzonderlijke situatie voor dat de visweren
vergezeld gaan van met de visweren geassocieerde vondsten. Dit is van
grote archeologische betekenis. De visweren zijn uitzonderlijk goed
bewaard gebleven en staan op dezelfde plek waar zij vier millennia
geleden gebouwd zijn. De visweren zijn in het kader van het waarderend
onderzoek alleen in het horizontale vlak in kaart gebracht. Verder
onderzoek is van groot belang, aangezien de visweren en mogelijk andere
visvangstconstructies in de geul inzicht kunnen verschaffen in
constructietechniek en technologie, voedseleconomie, sociale
organisatie en het gebruik van het landschap in een periode dat de
vernatting toenam, maar zeker niet overheerste (tot in de 14" eeuw
n.Chr. was bewoning in wat wij nu de Noordoostpolder noemen mogelijk). De visweren met de eraan geassocieerde
vondsten zijn als van zeer groot cultuurhistorisch belang te betitelen.
De conserveringsomstandigheden zijn zodanig, dat in de geulvulling aan
de noordoostzijde van de oeverwal nog meer visvangstconstructies en
andere houten voorwerpen/constructies (waaronder bijvoorbeeld kano's)
verwacht mogen worden. André Kerkhoven Provinciaal archeoloog Flevoland. De Vriendenkring Cultuurhistorisch tijdschrift voor
Flevoland
40e jaargang nr. 3 2000